Bedijking; van slijk tot vruchtbare grond

De verkaveling van de Wieringerwaard. Kaart van Adriaen Anthonisz uit 1611 en vervolgens in 1745 ingekleurd en aangepast.
Slijk. In Wieringerwaard lopen de dorpelingen op poldergrond dat eens slijk was. Slijk. Laten we eens de betekenissen daarvan op een rijtje zetten: Aangeslibde grond, bagger, bezinksel, blubber, derrie, doorweekte grond, dras, mengsel van aarde en water, mengsel van water en aarde, modder, natte klei, slib. Misschien kunnen we het ook omschrijven als slikgronden. Gronden die boven water uitsteken, tenzij het (zee)water door harde wind wordt opgestuwd en de slijkgrond onder water zet. Dan krijg je natte poten, zogezegd.
Wieringerwaard was in de zestiende eeuw een slijkgebied buiten de Westfriese Zeedijk. Wie duikt in het verre verleden van het Noord-Hollandse landschap, ziet dat in die tijd de kop van Noord-Holland een gebied was waarin voortdurend de strijd tegen het water, dat vrij spel had, moest worden aangegaan. De gronden waren schaars, de bewoners vertrokken vaak naar elders. Adriaan Maertenszoon Coetenburg (of Coetenburgh), was tegen het eind van de zestiende eeuw een burgemeester van Alkmaar, maar hij had ook andere belangen. Na de succesvolle bedijking van De Zijpe was het slijk ten noordoosten van de Zijper gronden de moeite van het onderzoeken waard. Nieuwe vruchtbare grond. Grond om te bewerken en te verbouwen. Daar was behoefte aan. Nieuwe landbouwgronden voor graan en andere producten waar de toenemende bevolking in het westen van Nederland behoefte aan had.
Octrooi

Begintekst van het aan Coetenburg verleende octrooi verschenen in de Resolutien van de Staten van Holland en West-Friesland.
In 1597 vroeg Coetenburg op 10 juli octrooi aan bij de Staten van Holland en West Friesland. Die werd op 6 september van dat jaar verleend. Dit nadat enkele afgevaardigden van de Staten van Holland het slijk hadden bekeken en er een goed gevoel bij hadden gekregen. Wel moest jaarlijks 90 stuiverlingen aan de ‘Graaaffelijkheid van Holland’ worden betaald. Het octrooi was zes jaar geldig maar moest enkele keren worden verlengd.
1609
In de zomer van 1609 was het dan zover:
We citeren voormalig docent, schooldirecteur maar vooral ook historicus J.T. Bremer in zijn diverse boeken over Wieringerwaard: ,,Rijke stadsmensen hebben het geld voor de bedijking bijeengebracht, hun cartografen de kaden en kavels voor het nieuwe land getekend. Simpele polderjongens hebben de dijken opgeworpen, gedempt en gegraven, gekaad en gepolderd, het harde, zware werk gedaan. En de ziltige waardgronden [1660 hectare binnendijks gemeten] herschapen in een veilig woongebied achter dijken die de eeuwen hebben getrotseerd.’’
Zo was het. De geschiedenis van de bedijking is terug te vinden in de oude documenten, beschrijvingen van kroniekschrijvers en, aktes die bewaard zijn gebleven en opgeslagen in provinciale archieven en musea. Die verhalen van de inspanningen die zijn geleverd door arme sloebers die met modderhaken en bootjes het slik tot dijken omtoverden. Dit in opdracht van de geldschieters, die profijt zagen in het nieuwe land, goed voor landbouw en veeteelt.
Financiering
De bedijking van de Wieringerwaard was gefinancierd door 55 heren (waarvan 90% uit Den Haag, Amsterdam en Alkmaar). Het meeste geld staken de volgende drie heren, die ook veel grond in de Zijpe bezaten, in de onderneming; Adriaen du Gardijn, Adriaen Maertsz Coetenburgh (met of zonder h) en Bartholt Cromhout, koopman en ook burgemeester van Amsterdam. Samen met Jacob Schaap, jhr. Otto van Seventer en dijkgraaf Dominicus Boot vormden zij later ook het eerste polderbestuur van Wieringerwaard. Twee namen die ook vermeldenswaard zijn: Adriaen Anthonisz, vestingbouwer, landmeter en burgemeester van Alkmaar en Johan van Oldenbarnevelt, een naam die altijd weer terugkeert in de geschiedenisboeken die je als kind op school kreeg voorgeschoteld.
Het begin
Volgens kroniekschrijver Dirck Burger van Schoorl (1649/50-1717), vele jaren chirurgijn te Oudesluis, bracht in de zomer van 1609 Pieter Valckes de eerste slik (lappen taaie, met wier doortrokken klei, losgetrokken van de zeebodem) naar een plek waar een dijk van de Wieringerwaard moest worden aangelegd. Lysbet Pieters duwde de eerste kruiwagen met aarde. Het was in die tijd niet bijzonder dat vrouwen ook het zware werk verrichtten. Het moest wel, want er was een groot tekort aan werkvolk. Zij behoorden tot de enkele duizenden arbeiders die het zware werk uitvoerden om de dijken aan te leggen.
Met een ‘’groote menichte van kleyne schuytjens tusschen Ebbe en Vloedt’’ werd het ‘slijck’ aangevoerd bestemd voor de dijken. Die waren echter nog niet bestand tegen zware storm en hoog water. Zowel in 1610 als in 1611 sneuvelden hele dijkvlakken en moesten die opnieuw worden opgevuld met klei en slik. De Noorderdijk en de Noordwesterdijk moesten ook nog eens met extra palen aan de zeezijde worden verzwaard. Het was een buitengewoon lastige opgave om de dijken zo op te vullen dat zeewater bij stormen geen kans meer had. Nog jarenlang waren aanpassingen aan de dijken nodig. In latere kronieken lezen we ook nog dat de Oosterdijk verder moest worden verhoogd (1645).
Om welke dijken ging het: De Zijpe was al bedijkt en werd in het noordoosten begrensd door de ‘Sypse Slijckerdijck’. De Noordwester dijck was de eerste van de drie dijken, aansluitend de Noorder Dijck, eindigend bij wat we nu in de volksmond de Pishoek noemen. Dan weer naar beneden de Oosterdijck, die loopt tot vlak bij het huidige Kreil en de Westfriesche Zeedijck.
Verkaveling
De verkaveling vond plaats in het voorjaar van 1611: stukken grond van 15 ‘morgen’ (een morgen is iets minder dan een hectare en wordt zo genoemd omdat het stuk land in een ochtend kon worden geploegd) werd uitgegeven. Wie wat kreeg werd op 12 juli 1611 verloot.
Het eerste bouwsel in de polder was het Gemenelantshuys, het Polderhuis zoals wij het bouwwerk kennen. Daarna de herberg aan de Nieuwesluis. Deze herberg bestaat nog steeds, maar nu als appartementenboerderij. Die herberg was in eerste instantie een logement voor de harde werkers in de polder en als opvanglocatie van materialen voor de dijkenbouw en inpoldering dat via over water werd aangevoerd. Het is niet voor niets dat de eerste arbeiderswoninkjes ook aan de Nieuwesluis werden gebouwd.
De eerste bewoners van de polder waren pachtboeren, polderwerkers, molenaars, sluiswachten en boden. De meesten uit de directe omgeving als De Zijpe, Kolhorn, Barsingerhorn en Schagen, om maar een paar plaatsen te noemen. De Wieringerwaard was geboren….
Hoofdingelanden
De eerste hoofdingelanden van de Wieringerwaard waren:
Adriaen Maertsz. Coetenburgh, Alkmaar
Barthold Adriaansz. Cromhout, Amsterdam
Adriaan du Gardijn, Alkmaar
Jacob Pietersz. Schaap, Amsterdam
Otto van Zeventer Den Haag
Wat of wie zijn ingelanden? Een ingeland is iemand die eigendommen (land) heeft binnen een (Nederlands) waterschap. Een ingeland hoeft dus niet per se in het waterschap te wonen, zolang hij maar eigendom heeft binnen het waterschap. Een hoofdingeland is iemand die deel uitmaakt van het bestuur van ingelanden.
De zes genoemde hoofdingelanden waren vanaf de eerste aanvraag van het octrooi in 1597 én tijdens de verkaveling in 1611 hoofdingeland van de nieuwe polder.
Bronnen
Zijper Museum
J.T. Bremer, Heren, boeren en knechten. Bedijking en bewoning van de Wieringerwaard, 1610-1810, Schoorl 1989
Reh, C. Steenbergen en D. Aten, Zee van Land, 2005
Appartementenboerderij Nieuwesluis
Lofwaerdighe dijckagies en miserabele polders : een financiële analyse van landaanwinningsprojecten in Hollands Noorderkwartier, 1597-1643 van Zwet, H.2009
Alkmaar en zijne geschiedenissen 550-1600 W.A. Fasel
Erg interessant om deze verhalen te lezen.
Door genealogisch onderzoek ben ik erachter gekomen dat veel van mijn voorouders één van de eerste bewoners van de Wieringerwaard waren.
Zij waren voornamelijk landbouwers en hebben in de periode van 1626 tot 1700 veel stukken land aangekocht en verbouwd.